1 hr

Doopsgezinden en de Torah #3 Koinonia Bijbelstudie Live

    • Religion & Spirituality

Deel 3 van de serie over het eerste artikel in het boek "Vermaningen" dat ik publiceerde in 2005.
De conclusie die ik hier uit trok in 2005 was dat het nodig was om weer terug te gaan naar de klassieke bronnen van het doopsgezinde denken. Wat betekenden nu precies termen als de beteringe des levens en de ommekeer, de navolging van Christus, de wedergeboorte, het berouw en de boete, woorden die in een twintigste eeuwse context nogal moraliserend klinken.

Ik dacht dat bij Menno dit juist aanduidingen waren van het goddelijke werk aan de mens. Immers, de grondslag en eerste oorzaak van het christelijke leven lag in Christus zelf. De menselijke component daarin was secundair, was daarin opgesloten. Keerzijde van een en dezelfde gebeurtenis dus, de mens was immers als zondaar door god gerechtvaardigd, maar ook een heilige in gods kracht.

Rechtvaardiging en heiliging waren keerzijde van een en dezelfde transformatie van het menselijk leven. Menno zou het verwijt maken aan Luther, maar ook aan Calvijn, dat zij alle ethiek concentreerden op het werk van Christus in de mens. Daarmee zou het door god opgeroepen en mogelijk gemaakte menselijke antwoord op de genade uiteindelijk geheel en al verdwijnen in het soevereine handelen van god.

Het formele standpunt van de doopsgezinden, het formele standpunt in de ethiek, kan het beste worden omschreven met de term possibilisme. De messias is gekomen, heeft zijn geest uitgestort in ons en dat maakt concrete gehoorzaamheid aan het gebod van Christus mogelijk.

Calvijn had gezegd dat de wet een functie heeft voor degenen die wedergeboren zijn, wat in het Latijn dan heet Oesus in Renátis. Aan de wet kunnen we immers aflezen hoe het door god gewilde leven er uitziet. Voor Kalfijn, evenals voor de menísten, is een christen werkelijk een dienaar van god.

Dat roept natuurlijk de vraag op, hoe zit dat nou met die zogenaamde uiterlijkheid van de wet? Is dit dan een oproep tot casuïstiek? Het lijkt juist alle casuïstiek uit te sluiten.

Er is een mooie brief van Pilgram Marpek uit 1531. Die brief kreeg de titel mee “oordeel en beslissing.” Daarin zegt Marpek dat Christus, ik citeer, zonder gebod of verbod tegenover de zijnen, de gelovigen staat.

Dat lijkt een extreem antinomistisch standpunt te zijn, dat bij de spiritualistische en extreme zijde van de wederdopers wel voorkwam. De nadruk bij Marpek ligt schijnbaar exclusief op de bevrijding, dat wil zeggen op de bevrijding van de eisen van de wet.

Dat valt makkelijk aan te vullen. De wet kan alleen veroordelen, de genade in Christus vergeeft en maakt vrij. De mens is geroepen tot een vrij antwoord van liefde op de liefhebbende god.

Maar Marpek vervolgt met deze woorden, ik citeer: “deze liefde in god is de werkelijke vrijheid. Zonder enige dwang vervult de liefde waarachtig alle geboden en verboden die behoren bij het welbehagen van god. Dat is de ware vrijheid in Christus Jezus. Wie hij ook maar vrij maakt is waarachtig vrij en wie in zijn woorden blijft is zijn waarachtige discipel.” Einde citaat.

Dit possibilisme moet goed worden onderscheiden van het perfectionisme. Het perfectionisme is de opvatting dat een christen in staat is zich te ontworstelen aan de macht van de zonde. Dat is dus de overtuiging dat een christen volmaakt voor god kan leven. Dat vinden we bij iemand als John Wesley. Ik citeer: “Ik geloof dat de geest van god, een christelijke volmaaktheid kan uitwerken in ware christenen.”

En datzelfde vinden we bij graaf von Zinzendorf, die zegt dat Christus onze enige volmaaktheid is.
Als Wesley zegt dat de geest van god in de gelovigen daadwerkelijk hun heiliging tot stand brengt dan is dat meer een proces van vervolmaking dan dat het een resultaat bedoelt aan te geven. Het resultaat is echter de overtuiging dat de mens tot perfectie is geroepen en deze perfectie ook bewerken kan – zij het dan...

Deel 3 van de serie over het eerste artikel in het boek "Vermaningen" dat ik publiceerde in 2005.
De conclusie die ik hier uit trok in 2005 was dat het nodig was om weer terug te gaan naar de klassieke bronnen van het doopsgezinde denken. Wat betekenden nu precies termen als de beteringe des levens en de ommekeer, de navolging van Christus, de wedergeboorte, het berouw en de boete, woorden die in een twintigste eeuwse context nogal moraliserend klinken.

Ik dacht dat bij Menno dit juist aanduidingen waren van het goddelijke werk aan de mens. Immers, de grondslag en eerste oorzaak van het christelijke leven lag in Christus zelf. De menselijke component daarin was secundair, was daarin opgesloten. Keerzijde van een en dezelfde gebeurtenis dus, de mens was immers als zondaar door god gerechtvaardigd, maar ook een heilige in gods kracht.

Rechtvaardiging en heiliging waren keerzijde van een en dezelfde transformatie van het menselijk leven. Menno zou het verwijt maken aan Luther, maar ook aan Calvijn, dat zij alle ethiek concentreerden op het werk van Christus in de mens. Daarmee zou het door god opgeroepen en mogelijk gemaakte menselijke antwoord op de genade uiteindelijk geheel en al verdwijnen in het soevereine handelen van god.

Het formele standpunt van de doopsgezinden, het formele standpunt in de ethiek, kan het beste worden omschreven met de term possibilisme. De messias is gekomen, heeft zijn geest uitgestort in ons en dat maakt concrete gehoorzaamheid aan het gebod van Christus mogelijk.

Calvijn had gezegd dat de wet een functie heeft voor degenen die wedergeboren zijn, wat in het Latijn dan heet Oesus in Renátis. Aan de wet kunnen we immers aflezen hoe het door god gewilde leven er uitziet. Voor Kalfijn, evenals voor de menísten, is een christen werkelijk een dienaar van god.

Dat roept natuurlijk de vraag op, hoe zit dat nou met die zogenaamde uiterlijkheid van de wet? Is dit dan een oproep tot casuïstiek? Het lijkt juist alle casuïstiek uit te sluiten.

Er is een mooie brief van Pilgram Marpek uit 1531. Die brief kreeg de titel mee “oordeel en beslissing.” Daarin zegt Marpek dat Christus, ik citeer, zonder gebod of verbod tegenover de zijnen, de gelovigen staat.

Dat lijkt een extreem antinomistisch standpunt te zijn, dat bij de spiritualistische en extreme zijde van de wederdopers wel voorkwam. De nadruk bij Marpek ligt schijnbaar exclusief op de bevrijding, dat wil zeggen op de bevrijding van de eisen van de wet.

Dat valt makkelijk aan te vullen. De wet kan alleen veroordelen, de genade in Christus vergeeft en maakt vrij. De mens is geroepen tot een vrij antwoord van liefde op de liefhebbende god.

Maar Marpek vervolgt met deze woorden, ik citeer: “deze liefde in god is de werkelijke vrijheid. Zonder enige dwang vervult de liefde waarachtig alle geboden en verboden die behoren bij het welbehagen van god. Dat is de ware vrijheid in Christus Jezus. Wie hij ook maar vrij maakt is waarachtig vrij en wie in zijn woorden blijft is zijn waarachtige discipel.” Einde citaat.

Dit possibilisme moet goed worden onderscheiden van het perfectionisme. Het perfectionisme is de opvatting dat een christen in staat is zich te ontworstelen aan de macht van de zonde. Dat is dus de overtuiging dat een christen volmaakt voor god kan leven. Dat vinden we bij iemand als John Wesley. Ik citeer: “Ik geloof dat de geest van god, een christelijke volmaaktheid kan uitwerken in ware christenen.”

En datzelfde vinden we bij graaf von Zinzendorf, die zegt dat Christus onze enige volmaaktheid is.
Als Wesley zegt dat de geest van god in de gelovigen daadwerkelijk hun heiliging tot stand brengt dan is dat meer een proces van vervolmaking dan dat het een resultaat bedoelt aan te geven. Het resultaat is echter de overtuiging dat de mens tot perfectie is geroepen en deze perfectie ook bewerken kan – zij het dan...

1 hr

Top Podcasts In Religion & Spirituality

Coran de Ton coeur
Zaynab - Coran de mon Coeur
La vie du Prophète Mohammad ﷺ
Mohammad ﷺ, le prophète de la miséricorde
Teach! EMCI TV
EMCI TV
KUKURU
Giel Beelen
Les Histoires des Prophètes
MusVoice
Pr Rachid Haddach
Rachid Haddach