De gevonden zoon weer verloren - een Midrasj op Lukas 15
Een zekere mens had twee zonen. En de jongste van hen was ooit weggereisd in een ver gelegen land en had daar al zijn goed doorgebracht en overdadig geleefd. Als hij gebrek begon te lijden stond hij op, ging tot zijn vader en wilde tegen hem zeggen: "vader ik heb gezondigd tegen de hemel, en voor u." En als hij nog ver van zijn vader was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen. En de vader viel hem om zijn hals, en kuste hem en gaf opdracht het gemeste kalf te brengen, het te slachten want, zo zei hij, "laat ons eten en vrolijk zijn, want deze mijn zoon was dood, en hij is weer levend geworden." Maar de oudste zoon werd toornig en wilde niet ingaan tot het feest. "Want," zei hij, "uw zoon is gekomen, vader, die uw goed met hoeren doorgebracht heeft. Waarom hebt gij hem het gemeste kalf geslacht?" En de vader zei tot hem: "men behoort toch vrolijk en blij te zijn, want deze uw broeder was dood en is weer levend geworden." Maar het geschiedde niet vele dagen daarna dat de jongste zoon alles bijeenvergaderde en opnieuw weg gereisd is naar een ver gelegen land. Daar bracht hij opnieuw zijn goed door en leefde zo overdadig als hij maar kon. Dit keer kwam er geen hongersnood in het land en hij leed geen gebrek. En hij ging heen, en voegde zich bij een van de burgers van dat land en tegen een goede beloning werd hij een huurling om de zwijnen te weiden. En tot zichzelf zei hij: "hoe zwaar is toch het leven van mijn vader en mijn broeder. Nooit hebben zij overvloed van brood en altijd vergaan zij van honger. Maar nu heb ik hier een goed leven, in dit ver gelegen land." En de oudste zoon was nog in het veld, en als hij kwam, en het huis naderde, hoorde hij het geween en het geweeklaag. En tot zich geroepen hebbende een van de knechten, vraagde, wat dat mocht zijn. En deze zei tot hem: "uw broeder is weggereisd, naar verluidt naar hetzelfde land waarheen hij ooit gereisd was. En uw vader heeft zijn kleren gescheurd en as over zijn hoofd geworpen, om over hem rouw te bedrijven" En hij werd toornig en ging in om met zijn vader te spreken. Hij zei tot zijn vader: "heb ik u niet gezegd dat deze uw zoon zijn goed met hoeren doorgebracht heeft? Heb ik u niet gezegd dat hij alleen gekomen is, omdat de honger zwaar was in dat land? Heb ik u niet gezegd dat hij niet levend was geworden, maar in de dood gebleven is? Dat hij verloren was en niet is gevonden? Hij heeft u niet vele jaren gediend, en hij heeft steeds uw gebod overtreden en u hebt hem een gemest kalf geschonken, een ring aan zijn hand gedaan en schoenen aan zijn voeten." En de vader zei tot hem: "kind, jij bent altijd bij mij geweest, en al het mijne is het uwe. Wij behoren vrolijk en blij te zijn. Want uw broeder is wel dood en verloren, maar u leeft. Laten wij dan onze toorn achterlaten. Jouw broeder zal rekenschap geven van wat hij gedaan heeft." En de oudste zoon zei tot de vader: "ik bid u dan, vader, dat u mijn vrienden in uw huis toelaat. Want ik heb vijf vrienden, wilt u hun overtuigen dat zij Mozes en de profeten horen. Dan zullen wij ons over hen verheugen, dat zij dood waren en weer levend zijn geworden; dat zij verloren waren en weer zijn gevonden. Want wat mijn broeder betreft, als hij niet naar Mozes en de profeten wil horen, zo zal hij zelfs, al ware het, dat er iemand uit de doden opstond, zich niet laten gezeggen."